top of page

Afscheidsrede Gabriël van den Brink


Waarom we anders over onszelf moeten nadenken


Wisselwerking, weerklank en wederkerigheid


We danken het beeld van de mens als een denkend riet aan Blaise Pascal, de Franse fysicus en mysticus uit de zeventiende eeuw die als eerste een werkende computer schiep. En het waren precies deze beide kwaliteiten die hem tot dat beeld brachten. Als fysicus zag hij de leegte van het onmetelijke universum, waarvan wij een even onbeduidend als kwetsbaar onderdeel vormen. Maar als mysticus wist hij dat het menselijk hart motieven heeft die het verstand nauwelijks begrijpt. Zo ontwaarde hij een dilemma dat de moderne wereld tot op heden bezighoudt. Wij worstelen nog altijd met de vraag hoe wetenschappelijke inzichten in de wereld enerzijds zich verhouden tot onze spirituele motieven anderzijds. In elk geval ben ik zelf al een halve eeuw met die vraag bezig, zonder dat ik het definitieve antwoord heb.


Daarom publiceerde ik recentelijk een omvangrijk boek waarin diverse aspecten van die vraag worden belicht. Ik grijp met deze afscheidsrede graag terug op De actualiteit van het archaïsche, zij het dat ik slechts één thema daaruit wil behandelen. Namelijk de vraag hoe wij vandaag de dag over onszelf nadenken. Daarbij verdedig ik twee stellingen. Ten eerste dat de dominante zelfopvatting een aantal wezenlijke dimensies van het menselijk bestaan miskent. Ten tweede dat we die omissie moeten goed maken door het beginsel van de wederkerigheid te omarmen. Ik zal voor beide stellingen argumenten aanvoeren maar wil u ook op een andere wijze gevoelig maken voor dit alternatief. Namelijk door het tonen van zeven korte video’s die niet zozeer uw verstand als wel uw verbeelding aan het werk zetten. Dit vanuit gedachte dat filosofische waarheden niet alleen een cognitieve, maar ook een affectieve en normatieve component hebben.

 

De eerste video heeft betrekking op een zogeheten rietkraag die mijn vrouw en ik op 3 juli 2020 in de omgeving van Leiden waarnamen. Ik stel voor dat we de beelden even op ons laten inwerken.



Er valt natuurlijk veel zeggen over het zojuist getoonde tafereel. Maar daarvoor ontbreekt ons nu de tijd. Laat ik me daarom beperken tot deze vraag: wat zouden deze rietstengels doen met het dilemma van Pascal? Hoe zouden ze over zichzelf nadenken? Wat zouden ze vinden van de wind, de zon en het water die vanuit de omgeving op hen inwerken? Hoe verhouden die stengels zich tot elkaar? En wat is hun relatie met de planten die een seizoen eerder op die plek stonden of daar in de toekomst zullen staan? Existentiële vragen die elk levend wezen en dus ook onszelf raken. Abstracter geformuleerd kun je zeggen dat de levenswijze van het riet ons drie assen toont. Het gaat om de verhouding van een organisme tot zijn natuurlijke milieu, tot andere leden van de gemeenschap en tot de tijd. In de rest van deze oratie zal ik deze assen volgen om een ander mensbeeld te ontwerpen. Maar laat ik eerst stil staan bij de vraag wat dit met moderniteit te maken heeft.



  1. Modern maar mager zelfbeeld


De moderne mens is een wezen dat zich van natuurlijke, sociale en culturele beperkingen bevrijdt of in elk geval een wezen dat zo’n bevrijding ambieert. Nu ben ik de laatste die het belang van vrijheid relativeer, al was het maar omdat ik kort na de Tweede Wereldoorlog ben geboren en al vroeg onder de indruk kwam van haar verschrikkingen die via mijn ouders en grootouders tot me doordrongen. Bovendien ben ik zelf een ondernemend baasje dat zich enorm kan ergeren aan lieden die me tegenwerken of regels die me dwars zitten. Maar het betekent niet dat ik geloof in individuele autonomie, opgevat als een bestaan waarbij je zo min mogelijk met het verleden, medemensen of de natuur te maken hebt. En toch is die opvatting in de moderne samenleving dominant, zeker bij mensen die zichzelf liberaal noemen. Zij proberen op de genoemde assen onafhankelijk te zijn en hanteren daartoe drie harde scheidingen.

 

Moderne mensen maken om te beginnen onderscheid tussen de innerlijkheid van het menselijk subject en de uitwendigheid van objecten in de natuur. Ze bekijken die laatste met een blik-van-buiten-af, een zienswijze die zich al bij de oude Grieken aandiende en sinds de wetenschappelijke revolutie in de zeventiende eeuw steeds invloedrijker werd. Het leidde tot een technologie waarin de natuur in de eerste plaats het object van menselijke berekeningen werd. Bijgevolg maakte het specifiek menselijke zich meer en meer van de natuurlijke omgeving los. Dat werd alleen maar sterker toen men in het kader van de industrialisatie overging tot het grootschalig delven en verwerken van grondstoffen. Zelfs de landbouw is nu industrieel van aard. Het objectiveren van de natuur gaat zelfs zo ver dat sommigen de verandering van het klimaat met technologische middelen willen aanpakken.

 

Ten tweede maken moderne mensen onderscheid tussen zichzelf en anderen. Het verdedigen van individuele vrijheid mag dan een oude Angelsaksische obsessie zijn, ze kreeg vanaf de negentiende eeuw het hele Westen in haar greep. Na de Tweede Wereldoorlog zou overal een brede consensus op dit punt ontstaan. Sterker: vanaf de jaren zestig eisten burgers steeds meer bewegingsvrijheid op. Zo werden gezagsverhoudingen als onderdrukkend weggezet, kwamen collectieve normen ter discussie te staan en ontstond een liberale cultuur met zelfontplooiing als hoogste goed. Dit alles leidde tot een assertieve levensstijl, waarbij het individu in de eerste plaats voor zichzelf leeft, terwijl het overheden of medeburgers als hinderpaal ervaart. Moderne burgers gedragen zich als een zelfstandig individu, dat binnen de grenzen van de wet kan doen en laten wat het wil en aan geen enkele hogere instantie onderworpen is.

 

Ten derde maken moderne mensen graag een onderscheid tussen het verleden en de toekomst waarbij ze dat laatste opvatten als nieuw begin. Ook die tendens bestaat al langer, maar ze versnelde toen het kapitalisme tot ontplooiing kwam. Dat bracht ongekende veranderingen mee, niet alleen door het tempo en de schaal waarop nieuwe producten op de markt kwamen, maar ook door afscheid te nemen van tradities die men eeuwenlang gekoesterd had. Alle vaste waarden lossen op, aldus Marx en Engels in 1848. Het einde van dat proces is nog niet in zicht. Jozef Schumpeter heeft de kern van deze ontwikkeling als creative destruction uitgelegd: het scheppen van nieuwe zaken maakt dat de oude overbodig worden. Daarbij zijn veel vernieuwingen op lagere kosten voor de producent en op meer gemak of keuzevrijheid voor de consument gericht. Dat leidt op den duur tot onomkeerbare veranderingen waardoor bedrijven en overige organisaties zich gedwongen zien om aan een proces van permanente innovatie mee te doen. Vooral de Verenigde Staten mogen dat verschil tussen verleden en toekomst graag benadrukken.

 

Ik zeg niet dat we het moderne denken over mens en wereld volledig moeten loslaten. Dat zou van weinig realisme getuigen want het heeft ons veel gebracht. Er zullen ook maar weinig mensen zijn die de inmiddels bereikte gezondheid, welvaart, kennis en vrijheid willen prijsgeven. Toch vloeien talloze problemen waar de huidige wereld mee kampt voort uit moderne denkbeelden. Zaken als de uitstoot van CO2, publieke polarisatie, migratiecrisis of depressieve jeugd zijn nauw verbonden met ons denken over mens en maatschappij. We moeten dan ook deze filosofische vraag stellen: hoe overtuigend is het moderne zelfbeeld eigenlijk? Komt de rijkdom van ons menselijk bestaan daarin voldoende tot zijn recht? En zo niet, wat zou een meer plausibel mensbeeld zijn? Om die vraag te beantwoorden wil ik schetsen hoe wezenlijk de wisselwerking met onze fysieke omgeving, onze medemensen en ons verleden is. En dan niet alleen op cognitief niveau maar ook op affectief en zelfs op normatief niveau.



  1. De vele dingen die we aftasten


De uitwisseling met onze natuurlijke wereld blijkt alleen al uit het feit dat we regelmatig moeten eten om niet dood te gaan. Bij eerdere primaten ging een groot deel van de dag met het vinden, verorberen en verteren van allerlei soorten voedsel heen. Dat werd anders toen vroege mensen de savanne introkken om zich te bekwamen in de jacht op zoogdieren als paarden, runderen, antilopen of olifanten. Ze gingen meer vlees eten en konden het dankzij vuur op een zeker moment ook beter verteren. Gedurende lange tijd hoefden ze weinig aan hun fysieke omgeving te veranderen, omdat ze leefden van datgene wat de natuur zoal te bieden had. Daarin is na het uitvinden van de landbouw het nodige veranderd en dat geldt a fortiori voor de stedelijke samenleving waarin we momenteel leven. Maar het neemt niet weg dat we nog altijd voedingsstoffen in ons opnemen en de nodige afvalstoffen uitscheiden. Dus zo heel absoluut is het onderscheid tussen binnen en buiten niet.

 

Wisselwerking vormt ook de basis van alles wat de mensheid zelf maakt. Maken omvat alle handelingen waarbij we aangetroffen zaken omzetten in sociaal bruikbare voorwerpen en daarbij werktuigen inzetten. Een voorbeeld is het vervaardigen van stenen vuistbijlen, iets wat onze voorouders meer dan een miljoen jaar lang deden en wat hen bij het overleven als jagers-verzamelaars wezenlijk geholpen heeft. Latere voorbeelden zijn houten werpspiesen of het gebruik van pijl en boog. Het valt niet te ontkennen dat homo faber dit alles heeft voortgebracht, maar daaruit volgt niet dat de materialen en gemaakte voorwerpen slechts het passieve resultaat van een bewerking door externe krachten zijn. De dingen zelf werken ook, en dat moeten makers scherp in het oog houden. Zo dwingt de eigen aard van vuurstenen de bewerker tot een specifieke vorm van handelen. Kiest hij bij het afslaan van de scherven voor een verkeerde hoek, dan komt de gewenste vorm niet tot stand.

 

De betrekkelijkheid van onze autonomie blijkt verder bij alle vormen van waarnemen. Dat is ontegenzeggelijk bij ruiken en proeven het geval, want daarbij moet je dampen opsnuiven of stoffen in je mond stoppen. Iets soortgelijks doet zich bij het tasten voor: dan moeten we dingen aanraken of een bepaalde druk uitoefenen om te ervaren wat er gebeurt. Tasten treedt zelfs bij het kijken op. Dat is verrassend omdat kijken vaak samengaat met een zekere afstand tussen de waarnemer en de waargenomen zaak. En toch is kijken minder afstandelijk dan vaak wordt beweerd. Zo bepaalt onze ruimtelijke positie hoe we een situatie zien, terwijl elke fysieke beweging nieuwe perspectieven schept. Met andere woorden: kijken gebeurt niet vanuit een externe positie waarbij de afstand tot een object prevaleert, maar in een fysiek-ruimtelijke situatie waar we zelf onderdeel van zijn en die ons op een positieve dan wel negatieve wijze kan beïnvloeden.

 

Ter illustratie daarvan volgt nu een korte opname die ik op 23 augustus 2023 in Zuid-Afrika maakte om te zien of kijken ook een vorm van aftasten behelst.



Dat organisme en omgeving met elkaar verbonden zijn, blijkt eveneens uit het feit zich emoties aandienen. Veel gevoelens ontstaan op een even onbewuste als automatische manier, slechts enkele milliseconden nadat zich bepaalde triggers in de buitenwereld aandienen. Ze stellen een hele reeks lichamelijke reacties in werking, waar je zelf weinig aan kunt doen. Doorgaans helpen affecten ons om snel en adequaat te reageren op datgene wat er gebeurt. Wat gevoelens eveneens doen is handelingen, toestanden of personen van positieve dan wel negatieve waarderingen voorzien. Ze vertellen ons of een situatie goede dan wel kwade kansen biedt, of een actie gunstig dan wel ongunstig voor ons gaat uitpakken, of de ander zich liefdevol dan wel agressief tegenover ons gedraagt. Daarbij treedt in positieve of negatieve zin voortdurend resonantie op. Wie wordt niet geraakt door de beelden die astronomen van het heelal maken, door de bombardementen die we op het nieuws zien of door het betreden van een oude kathedraal? We leren jonge wetenschappers dat ze dergelijke gevoelens moeten opschorten maar in het alledaagse leven zijn ze cruciaal.

 

We zouden zelfs een stap verder moeten gaan en erkennen dat onze uitwisseling met de natuurlijke omgeving normatieve kanten heeft. Als het waar is dat we voor ons voedsel op de aarde aangewezen zijn, dat we bij elke productie gebruik maken van natuurwetten, dat al ons voelen en waarnemen niets zou zijn zonder een buitenwereld die op ons inwerkt en dat precies deze uitwisseling de rijkdom van ons leven is – dan kunnen slechts ten diepste dankbaar zijn voor alles wat ons gegeven wordt. Scherper geformuleerd: dan staan we in het krijt bij de natuur en mogen ecologische evenwichten niet al te zeer worden verstoord. Uiteraard zijn wij voortdurend bezig om iets te nemen zonder dat we meteen iets teruggeven: we doden dieren, we eten graan, we smelten ijzererts en vliegen door de lucht. Maar aan dat nemen is wel een grens gesteld want het vermogen van de natuur tot regeneratie is niet onuitputtelijk. Dat heeft de mensheid voorafgaand aan de moderne tijd ook steeds beseft, getuige de manier waarop zij haar wederkerigheid met de wereld vormgaf. De praktijk van het offeren was er niet voor niets. Ze getuigt op een symbolisch niveau van het besef dat alles wat we ontvangen vroeg of laat verplicht tot teruggeven. Dat is de moderne consument volstrekt ontgaan.



  1. Anderen die met ons meeleven


De onvermijdelijkheid van wisselwerking gaat niet alleen voor ons natuurlijke maar ook voor ons sociale leven op. Dat wordt nergens duidelijker dan bij de voorplanting. Het is inderdaad een archaïsch fenomeen in de zin dat seksuele reproductie al twee miljard jaar geleden is ontstaan. Kennelijk was het een groot succes, want de wereld kent inmiddels 1,7 miljoen verschillende organismen, en die doen allemaal aan seks. Nu neemt seksualiteit bij mensen wel een bijzondere vorm aan: behalve het uitwisselen van lichaamsstoffen speelt er ook liefde mee. Man en vrouw voelen zich betrokken bij hun kinderen en bij elkaar. Deze vorm van betrokkenheid breidde zich later uit waardoor mensen ook voor niet-familieleden gingen zorgen. Bovendien kwamen er nieuwe vormen van liefde tot ontwikkeling. Denk aan de verliefdheid die tot een tijdelijke maar intensief gevoelde resonantie van twee zielen leidt. Of denk aan de naastenliefde die in vele tradities wordt gecultiveerd.

 

Wanneer taken de macht van het individu te boven gaan, wordt samenwerken noodzakelijk. Dat doet zich niet alleen bij de primaten voor, maar ook bij andere diersoorten. Daarom moeten alle in groepsverband levende dieren een zekere balans tussen competitie en coöperatie handhaven. Hoewel samenwerken bij andere dieren dus niet ontbreekt, blijkt dat mensen zich daarin gespecialiseerd hebben. Alleen zo kon de jacht op grote dieren een succes worden. Een ander kenmerk van menselijke gemeenschappen is dat ze bij samenwerken en samenleven rechtvaardigheid nastreven. Zo wordt het voedsel bij jagers-verzamelaars door alle groepsleden gelijkelijk gedeeld, iets wat je bij andere primaten niet vindt. Overigens houden de meeste mensen er nog altijd duidelijke ideeën over eerlijk delen en goed samenwerken op na. Antropologisch onderzoek naar zestig samenlevingen laat zien dat coöperatie in alle culturen wordt gewaardeerd.

 

Dat dit ook geldt in Nederland blijkt uit de volgende video van een zeiltocht op het IJsselmeer die op 18 mei jongstleden werd gemaakt. We zien dat het volbrengen van een zware taak de samenwerking van meerdere personen vraagt.



Samenleven vereist dat de leden van een groep hun activiteiten op elkaar afstemmen. Er moet qua gevoelens, waarden en denkbeelden een zekere overlap ontstaan, wil de gemeenschap niet door rivaliteit uiteenvallen. Voor die afstemming is het maken van gebaren cruciaal. Bij deze bewegingen gaat het eerder om intentionaliteit dan om effectiviteit. De vraag is niet zozeer wat je bereikt, maar wat je eigenlijk bedoelt. Tegelijkertijd scheppen gebaren de mogelijkheid van ‘doen alsof’, een fenomeen dat het menselijk leven sterk bepaalt. Het is vooral van belang wanneer ons handelen wordt gezien door een publiek. Dan tonen we niet zozeer ons diepste wezen maar spelen een rol, vervullen een functie, doen wat anderen van ons verwachten, houden ons imago in stand en streven in algemene zin naar een zekere geloofwaardigheid. In feite kent ons sociale bestaan vele vormen van nabootsen, misleiden of toneelspelen. Die theatrale kant van het samenleven wordt door veel filosofen onderschat.

 

Hoe functioneel dat wellicht ook klinkt, de affectieve dimensie werkt bij dit alles sterk door. Dat gebeurt al zodra we elkaar horen of aankijken: zowel de stem als het gezicht vertellen ons direct wat iemands affectieve toestand is. Basale emoties als verdriet, blijdschap, woede, angst, verbazing, walging en minachting delen zich onwillekeurig mee. Daarbij zijn onder andere de zogeheten spiegelneuronen werkzaam. Deze term verwijst naar bepaalde zenuwcellen die nog niet zo lang geleden zijn ontdekt. Ze maken dat we de bewegingen van andere mensen in ons eigen brein als het ware naspelen. Het komt niet alleen op de gebaren zelf aan, maar ook op de achterliggende bedoelingen. We voelen meteen wat de intentie van bepaalde handelingen is. De vraag is wel hoe je daarop reageert. Je kunt ruim baan geven aan allerlei gevoelens die zich aandienen maar ook zelfbeheersing opbrengen. Je kunt genieten van de omgang tussen man en vrouw maar je kunt er ook door in de war raken. Samenwerken met anderen kan heel plezierig zijn maar evengoed gedonder met zich meebrengen. Met andere woorden: weerklank en resonantie spelen in het gewone leven altijd mee maar dit betekent niet dat samenleven gemakkelijk zou zijn.

 

Behalve een functionele en emotionele heeft sociale uitwisseling ook een normatieve kant. In elke samenleving geldt dat er een spel van geven en nemen wordt gespeeld. Dit blijkt al bij het samenwerken van twee individuen: dat lukt alleen als er een zeker evenwicht tussen de inbreng van twee partijen is. Het geldt evengoed voor de vormen van collectieve ruil die Marcel Mauss beschreef: omdat stam A geschenken heeft ontvangen van stam B, moet ze op termijn het nodige aan B teruggeven. Zelfs fervente aanhangers van de vrije markt beseffen dat elke transactie wederkerigheid vereist: kopen is een contract, waarbij het betalen van geld de andere partij verplicht tot het leveren van een product.

 

Bovendien neemt wederkerigheid ook verticale vormen aan. Daarmee doel ik op de uitwisseling tussen leiders en volgelingen, een interactie die de nodige ambivalentie kent. Dat is bij de aan ons verwante primaten al merkbaar. Zij vertonen een op dominantie gebaseerde hiërarchie, waarbij machtige mannen soms zelfzuchtig optreden. Toch kom je niet vanzelf aan de top: een leider moet coalities sluiten en voldoende draagvlak verwerven. Dat geldt a fortiori voor mensen die behalve hun belangen ook bepaalde waarden nastreven. Beslissend is of leiders de betreffende waarden werkelijk belichamen. In dat geval heeft de sociale elite een zekere geloofwaardigheid. Het wordt anders als die verticale uitwisseling stagneert want dan ontaardt gezag in machtsuitoefening.



  1. Verleden dat blijft doorwerken


Dat brengt ons bij de derde uitwisseling die kenmerkend voor mensen is: de wijze waarop heden en verleden op elkaar inwerken. Ze leidt onder andere tot tijdreizen: we kunnen in gedachten naar het verleden terugkeren, maar ons ook situaties in de toekomst voorstellen. Dit laatste zou je als verbeelding kunnen opvatten. Waarschijnlijk is het onderscheid tussen geheugen en verbeelding minder scherp dan we veelal aannemen: soms blijkt dat zaken die we ons goed menen te herinneren verzonnen zijn, terwijl we bij het verbeelden van iets nieuws onvermijdelijk op ons geheugen teruggrijpen. Wel kan men betwijfelen of tijdreizen een louter individueel verschijnsel is. Zowel bij het geheugen als bij de verbeelding hebben we met breed gedeelde voorstellingen van doen. Denk bijvoorbeeld aan de manier waarop de leden van een gemeenschap de herinnering aan voorouders in stand houden. De daarmee verbonden beelden of verhalen gaan regelmatig rond (ook letterlijk) en vormen dus geen private aangelegenheid.

 

Verder komt alle onderwijs uit de wisselwerking van heden en verleden voort. De kern van leren is dat een jongere generatie de meest wezenlijke inzichten, waarden, technieken, voorkeuren, werkwijzen of ervaringen van eerdere generaties overneemt. Moderne mensen zijn geneigd om dat als een rationele aangelegenheid te zien en hebben doorgaans weinig oog voor het basale mechanisme dat hierbij in werking treedt: nabootsen. Maar evolutionair gesproken was dat juist van eminent belang. Een daarmee samenhangend gegeven is dat de meer ervaren leden van een oudere generatie in alle premoderne culturen groot gezag hebben. Jongeren zoeken hen graag op en beschouwen hen als leermeesters. Dat is in de moderne wereld niet volledig onbekend. Professionals die de handelingen van hun vak al duizenden keren hebben uitgevoerd en zo de nodige praktische wijsheid opdeden, worden nog steeds gerespecteerd – al is de vraag hoe die wijsheid door organisaties wordt benut een heel andere.

 

Laten we even kijken naar een sessie die ik op 19 augustus 2019 in Zelhem bijwoonde. Ze demonstreert dat Hindoeïstische tradities zoals het vuuroffer die 4000 jaar geleden zijn ontstaan nog altijd worden uitgevoerd.



Nu werkt het verleden evengoed door in de wijze waarop we onszelf aansturen. Zelfregulatie is iets wat van oudsher bij het leven hoort. De moderne biologie begrijpt dieren als complexe systemen, die door processen van positieve en negatieve terugkoppeling bepaalde waarden nastreven. Met betrekking tot zelfregulatie is bij mensen een hoofdrol voor het geweten weggelegd. Het omvat de normen, waarden en idealen die mede bepalen hoe wij handelen. Schieten we daarin tekort, dan ervaren we een gevoel van schuld. We merken dan dat er een innerlijke instantie is die ons bestraft en oproept om de fout te herstellen respectievelijk aanzet om meer ons best te doen bij het waarmaken van een ideaal. Vandaar dat morele veroordeling door anderen zo gevoelig ligt: dankzij het geweten trekken we ons elk kritisch oordeel aan. Het is opmerkelijk dat dit laatste bij moderne burgers niet zo zeer tot een gevoel van schuld maar vooral tot woede leidt.

 

Een en ander maakt duidelijk dat ook deze wisselwerking geen louter cognitieve is. Collectief gedeeld normen zetten ons gevoelsmatig onder druk met alle ambivalente gevolgen van dien. Door de manier waarop groepsleden elkaar beoordelen krimpt de ruimte voor afwijkende gedragingen. Het resultaat is dat denkbeelden over het goede vaak samenvallen met waarden van de eigen groep. En wat ook speelt: hoe intensiever de groepsleden elkaar beoordeelden, des te harder zullen ze buitenstaanders veroordelen. Daarom is het onderscheid tussen goed en kwaad maar al te vaak aan het verschil tussen wij en zij gerelateerd. Dat we nog altijd gevoelig zijn voor het contrast tussen ‘vreemd volk’ en ‘eigen volk’ illustreert dat het verre verleden ook in de moderne samenleving doorwerkt. Het lijkt me een heel actueel onderwerp dat in de filosofie onvoldoende is doordacht.

 

Het komt bij deze wisselwerking dus vooral op onze waarden aan. Sommige waarden zoals onderlinge zorg of gemeenschapszin worden alom gewaardeerd. Een feit is evenwel dat culturen doorgaans meerdere idealen hooghouden, waarbij de prioriteiten heel verschillend kunnen uitpakken. Voor het moderne Westen geldt zelfs dat de rangorde van waarden voortdurend ter discussie staat. Bovendien is de praktische betekenis van die waarden niet altijd even groot. We stuiten immers op machten die ons tegenwerken en er moet ook nog geld worden verdiend. Hoewel beschaafd samenleven het erkennen morele waarden vergt, heeft dat op zichzelf geen effect. Ik zou ‘beschaving’ dan ook liever reserveren voor situaties waarin een zeker evenwicht bestaat tussen de krachten van markt, macht en moraliteit. Het gaat erom dat men niet alleen bepaalde idealen onderschrijft maar dat deze daadwerkelijk van invloed zijn op politiek en economisch handelen. In het Westen is de door Plato ontwikkelde ideeënleer een eerste poging om bewust na te denken over de blijvende spanning tussen realiteit en ideaal. Moderne filosofen doen het geloof in eeuwige idealen vaak als een illusie af, maar zelf begrijp ik dergelijke waarden als deel van ons archaïsch erfgoed. Juist omdat de in het verre verleden ontwikkelde moraliteit nog altijd werkzaam is, voelen we de plicht om onze wereld te verbeteren.



  1. Artefacten die ons aangrijpen


Tenslotte een wisselwerking waarvan de impact nauwelijks te overschatten is: de manier waarop door mensen gemaakte artefacten op onszelf inwerken. Het meest duidelijke voorbeeld is wellicht muziek, een fenomeen dat ons letterlijk en figuurlijk in beweging zet. Het heeft een directe invloed op onze motoriek. Verder hebben we een voorkeur voor klanken die sterk op de menselijke stem lijken. Het zijn vooral gemoedstoestanden die we in klanken waarnemen. Vandaar dat muzikale patronen een specifieke stemming oproepen. Opvallend is dat het verschil tussen ‘droevige’ en ‘blije’ toonladders in alle culturen wordt herkend. Toch hoeven zulke gevoelens helemaal niet echt te zijn. Het gaat om een vorm van doen alsof: het is vooral de gelijkenis tussen een bepaalde melodie en een gemoedsbeweging die ons raakt. Muziek is de mimesis van het menselijk affect. Zo ontstaat een bezielde wereld, waarin het letterlijk om weerklank gaat: we vinden eigen stemmingen terug via de tonale, ritmische en melodische patronen die ons worden aangereikt. In die resonantie van binnen en buiten schuilt de kern van muzikale ervaringen.

 

Op een wat andere wijze geldt dit ook voor menselijke taal. Spreken impliceert dat we voorstellingen met elkaar uitwisselen door gebruik te maken van een artefact. De meest gebruikelijke situatie is dat de ene spreker een paar zinnen zegt en dat de ander reageert, waarbij ze idealiter een bepaalde betekenis uitwisselen. Dit vraagt meer dan taal alleen: sprekers moeten elkaars mentale wereld kennen en weten wat de gesprekssituatie is. Wordt eenmaal voldaan aan deze voorwaarden, dan blijkt spreken zeer productief te werken. Deze productiviteit maakt het zelfs mogelijk dat de taal volledig loskomt van het hier en nu en een eigen mentale wereld schept. Dat gebeurt onder andere met het vertellen van een verhaal. In dat geval maken de gesproken woorden ons deelgenoot van een reeks fictieve handelingen, die hun eigen logica en dynamiek kennen. Het blijkt dat we voor een dergelijk patroon van actie, interactie, actoren en contra-actoren zeer gevoelig zijn. We snappen bij het horen van verhalen meteen waar ze over gaan en willen weten hoe ze aflopen. Niet alleen omdat ze spannend zijn, maar ook omdat ze de wereld van een zekere ordening voorzien. Dit geldt evengoed voor de films of tv-series die in onze wereld dienstdoen als een moderne vorm van mythologie. Het zijn evenzovele manieren waarop we over de grote vragen van het leven nadenken en weerspiegelen de verwachtingen van een breed publiek.

 

Zo’n veertigduizend jaar geleden begon een vorm van visuele wisselwerking die nog altijd functioneert: mensen zetten hun mentale voorstellingen om in zichtbare artefacten, terwijl die artefacten zelf onmiskenbaar op ons inwerken. Het combineren van lijnen en kleurige vlakken schept een voorstelling die gelijkenis vertoont met zaken die we in de buitenwereld kunnen waarnemen. Die visuele analogieën maken levensechte beelden mogelijk, óók wanneer de afgebeelde zaken of situaties niet bestaan. Zelfs het zogeheten realistisch schilderen zet dit soort picturale conventies en technieken in. We staan zodoende oog in oog met beelden die bezield lijken. Ze stellen een diep sluimerde vorm van animisme in werking, waardoor we geneigd zijn om beelden als levende wezens te behandelen. Bijgevolg hebben veel zichtbare beelden een magische uitwerking: we raken er gemakkelijk van in de ban. Dat is in onze moderne wereld goed te merken. De werking van foto’s, films, video’s en andere visuele artefacten is zo betoverend dat we spontaan geloven dat elk beeld met een bepaalde realiteit correspondeert.

 

Kijk bijvoorbeeld eens naar volgende fragment van High Noon, een klassieker uit Hollywood die in 1952 werd gemaakt. Het visualiseert dat de strijd tussen goed en kwaad soms een persoonlijk offer vraagt.



Dat we de affectieve kanten van dit alles niet mogen onderschatten, wordt onder meer duidelijk bij het ritueel. Dat is vaak een theatrale voorstelling waaraan iedereen kan of zelfs moet deelnemen, waarbij luid wordt gezongen of gedanst, waarbij niet zelden pijn geleden wordt terwijl men hallucinogene middelen inneemt. Zowel de sjamaan van dienst als deelnemers kunnen in een trance raken en contact leggen met goden, geesten of voorouders. Er treedt allerlei resonantie op: we zien lichamen die synchrone bewegingen maken, mensen die opgaan in een gedeeld gevoel, er is communicatie met overledenen en men staat oog in oog met datgene wat ook wel het numineuze heet. Andere rituelen verlopen op een rustige of zelfs esoterische manier. Denk aan een katholieke liturgie of de Nationale Dodenherdenking op 4 mei. Maar de zo opgeroepen weerklank is er niet minder om. Daar ligt dan ook de eigenlijke betekenis van dit soort handelen: opdat rituelen een kosmische orde kunnen instellen (of herstellen als ze geschonden werd) moet er resonantie van hemel en aarde, dieren en mensen, mannen en vrouwen of goden en stervelingen optreden.

 

Omdat ervaringen met het heilige bij religieuze rituelen even indringend als ongrijpbaar zijn, werden ze op een zeker moment van vaste voorstellingen voorzien. Zo zetten mensen de eerste stap op weg naar een geloof. Ze gingen over tot het eerbiedigen heilige machten of goden, waarover ze verhalen vertelden en waarvan ze een zeker beeld hadden. Deze goden kregen vooral betekenis toen de landbouwsamenleving grootschalig van karakter werd. In die situatie kon asociaal gedrag niet langer door leden van de eigen groep worden bestraft. Dat werd nu een taak voor hogere machten die van elke fout op de hoogte waren en het individuele geweten van buitenaf konden bekrachtigen. Het gaat echter niet om straf alleen: gelovigen hopen dat deze machten ook aan de noden van hun gemeenschap tegemoetkomen. Ze veronderstellen een vorm van wederkerigheid, die onder meer bij het offeren naar voren komt. Offers zijn vaak bedoeld om boze geesten te verjagen of om goede geesten aan te zetten tot bescherming. Gelovigen hanteren daarbij graag het beginsel van do ut des. Ze bieden hun goden kostbaarheden aan in de hoop dat deze bepaalde wensen laten uitkomen. Van de andere kant betekent het optreden van een ramp of tegenslag dat mensen tegenover hun goden tekortgeschoten zijn.



  1. Basaal geloof in wederkerigheid


Zo tekent zich langzaam maar zeker een conclusie af. Wie de menselijke evolutie bestudeert en beseft hoe die nog altijd doorwerkt in ons bestaan, kan onmogelijk vasthouden aan het geloof in losse individuen voor wie vrijheid het hoogste goed zou zijn. Integendeel: we zien dat het menselijk bestaan alleen maar vorm krijgt in een voortdurende wisseling waarbij we enerzijds op een natuurlijke, sociale en historisch gevormde wereld inwerken terwijl we anderzijds aan de werking van die wereld onderhevig zijn. Dat is niet alleen een cognitieve maar ook een affectieve en zelfs een normatieve aangelegenheid.

 

Zowel jagers-verzamelaars als boeren overleven door dieren, planten en andere grondstoffen te onttrekken aan de natuur. Maar ze moeten wel voor een zekere balans zorgen om te voorkomen dat hun milieu wordt uitgeput. Daarbij worden ze geholpen door het geloof dat de fysieke wereld tal van werkzame geesten telt die het geheel in stand houden en die je op een respectvolle wijze moet bejegenen. Voor onze geschiedenis geldt in wezen hetzelfde. We staan bij eerdere generaties in het krijt: we danken er letterlijk ons leven aan en profiteren van de door hen verzamelde vaardigheden of inzichten. Dat komt bij niet-moderne culturen vaak tot uitdrukking in het vereren van goden, geesten of voorouders. Wat niet wegneemt dat het archaïsch erfgoed ook in moderne maatschappijen doorwerkt – een inzicht dat we onder meer bij Sigmund Freud vinden. En uiteraard geldt dit evengoed voor ons maatschappelijk bestaan. Menselijk samenleven brengt een permanent proces van geven en nemen met zich mee, niet alleen in het economische maar ook in het symbolische domein, niet alleen op individueel niveau maar ook op collectief niveau, niet alleen op een korte maar ook op de langere termijn. Het valt niet te ontkennen dat de voor- en nadelen van deze wisselwerking doorgaans ongelijk uitpakken, in de zin dat sommigen groepen of personen er meer bij winnen dan andere maar het beginsel van de wederkerigheid als zodanig laat zich niet loochenen.

 

Het is dus niet vreemd dat we dit beginsel in de meest uiteenlopende tijdvakken en culturen aantreffen. Het is soms op een impliciete wijze werkzaam in die zin dat men het pas verwoordt als de norm van wederkerigheid geschonden wordt. Maar het is evengoed een thema waarover nadrukkelijk wordt nagedacht en dat institutioneel vorm krijgt. Veelzeggend vind ik in elk geval dat alle klassieke beschavingen de Gulden Regel huldigen: Wat gij niet wil dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Hoewel dit beginsel in eerste instantie een sociaal -morele strekking heeft, neemt het vaak kosmische proporties aan: het schept verplichtingen in de omgang met ons natuurlijk milieu, met onze medemensen en met onze historische realiteit. Al met al is wederkerigheid zo fundamenteel dat we haar overal aan het werk zien. Hoe ellendig het leven op bepaalde momenten ook is, we houden vast aan een kosmische orde die goed handelen beloont en het kwaad bestraft.

 

De volgende opname komt uit de Jezuitenkirche in Wenen waar we op 21 juni 2024 een katholieke mis bijwoonden. Ik stel me voor dat het orgelspel in deze kleurrijke omgeving bij gelovigen een resonantie met de kosmische orde kan oproepen.



Dit betekent echter niet dat het bij wisselwerking, weerklank en wederkerigheid om louter mooie dingen gaat. Daarvoor speelt negativiteit in ons bestaan een te grote rol. Zo heeft het uiten van gevoelens als schaamte, woede of jaloezie vaak destructieve gevolgen. We weten dat de wisselwerking tussen man en vrouw in veel gevallen tot een vorm van onderwerping leidt. Dat de meeste bedrijven zich houden aan de wederkerigheid van het contract verhindert niet dat er grove ongelijkheden kunnen ontstaan. Op sociaal vlak houden rivaliserende groepen vaak aan een eindeloze cyclus van wraak en weerwraak vast. Het despotisch optreden van machthebbers kent een lange geschiedenis en zet zich tot op heden voort. Ook grote mogendheden die opkomen voor een internationale rechtsorde of menselijke waardigheid schrikken niet voor bruut geweld terug.

 

Een bijzonder punt van zorg is dat wreedheid, uitsluiting of dwang niet zelden vanuit morele beginselen gelegitimeerd worden. Zelfs religieuze tradities die agressie principieel verwerpen, nemen in een nijpende situatie de wapens op. Het kost culturele gemeenschappen die zich superieur wanen weinig moeite om andere te onderwerpen. En de eens zo geroemde vrije uitwisseling op internet is inmiddels ontaard in massale scheldpartijen of bedreigingen. Zo is ons bestaan ten diepste getekend door conflicten en tegenstellingen. Overigens is dat filosofen allerminst ontgaan: ze wezen van Heraclitus tot Hegel steeds op het onvermijdelijke van verzet en strijd. Er is dus geen enkele reden om wederkerigheid te vereenzelvigen met harmonie. Ze komt evengoed in de regel van Oog om oog, tand om tand tot uitdrukking. Maar het neemt niet weg dat het beginsel van wederkerigheid in positieve dan wel negatieve zin op de meest uiteenlopende vlakken doorwerkt.



  1. Wat ik wel / niet verstandig acht


Dit alles komt, zoals gezegd, onvoldoende tot zijn recht in de wijze waarop moderne mensen zichzelf opvatten. Ze geloven nog steeds en zelfs in toenemende mate in de voorstelling van een zelfredzaam individu dat op rationele wijze zijn of haar particuliere belangen moet behartigen. Ze zijn geneigd om de natuur aan zich te onderwerpen, om hun medemensen als een rivaal of hinderpaal te zien en om de traditie te verwaarlozen. Ze kijken daarmee op een typisch moderne wijze tegen het leven aan en vergeten alle lessen die niet-moderne culturen of tijdvakken ons voorhouden.

 

Een interessante vraag is echter waarom zo veel mensen deze weg kiezen. Dat komt ongetwijfeld omdat we vanuit de evolutie niet één maar twee agenda’s meekregen. We leerden enerzijds hoe je moet samenwerken met anderen, hoe je hoge idealen kunt nastreven, hoe je complexe rituelen moet uitvoeren, hoe je kennis moet ontwikkelen en hoe je dit alles aan je kinderen kunt doorgeven. Maar dat is wel een smalle weg die moeite kost en vooral op langere termijn tot resultaten leidt. Anderzijds zijn we ook geneigd om te kiezen voor een gemakkelijke oplossing, voor simpele aanpakken, voor geringe inspanning, voor goedkope werkwijzen en voor alles wat doelmatig blijkt. Dat is een brede weg die minder moeite kost en meteen fraai ogende resultaten oplevert. Hoewel beide wegen onderdeel vormen van de menselijke natuur, is de moderne maatschappij zo ingericht dat veel mensen de tweede weg bewandelen. We kopen voedsel in de supermarkt, rijden auto om van A naar B te gaan, laten de overheid voor kwetsbare personen zorgen, kopen een CD om naar muziek te luisteren, halen kennis van het internet en slikken pillen als we moeten afvallen. We gedragen ons op al die vlakken als klanten en willen door de staat respectievelijk de markt maximaal worden bediend.

 

De vraag is echter wat dit met onszelf doet. De smalle weg is niet voor niets ontstaan: ze droeg bij aan het overleven van mensen in barre omstandigheden en bleek op termijn hoogst productief. Als we steeds voor de brede weg kiezen, dan zullen we vaardigheden voor de langere termijn ontegenzeggelijk kwijtraken. De uitdaging van use it or loose it betreft niet alleen ons spierstelsel: ze geldt voor alle vitale, cognitieve, sociale en culturele vermogens die de vrucht van onze lange evolutie zijn.

 

De meest urgente uitdaging op dit vlak is ontegenzeggelijk Artificial Intelligence ofwel AI. De aard, werking en toepassing daarvan maakt inmiddels een brede controverse los. Zonder op deze discussie in te gaan, wil ik drie zorgen. Eerste zorg: weten we wat de gevolgen zijn als het fysieke contact met tastbare dingen in onze natuurlijke omgeving wordt vervangen door beelden die met AI zijn voortgebracht? Wellicht gaan we te gemakkelijk voorbij aan de fundamentele betekenis van stofwisseling, aftasten, aanvoelen en vastpakken. Tweede zorg: wat gebeurt er als we het gesprek met echte personen in onze omgeving vervangen door de conclusies die een machine trekt? We miskennen dan dat denken mede op theatrale gebaren, groepsloyaliteit, gezagsuitoefening, seksuele verschillen en onderlinge empathie berust. Derde zorg: wat betekent het trainen van AI met menselijke ervaringen, voorkeuren en vaardigheden? Als die inderdaad het culturele erfgoed van de hele mensheid vormen, dan komt het ‘oogsten’ ervan door private bedrijven op een ongekende rooftocht neer. Vandaar dat ik AI als een dwaze vlucht naar voren en niet als een glorieuze stap in onze evolutie zie. Gegeven de huidige problemen is een ander perspectief veel passender.

 

Wat mij betreft mondt het hier geschetste mensbeeld uit in drie vormen van duurzaamheid. De eerste raakt onze wisselwerking met het natuurlijke milieu en richt zich op een betere balans van ecologie en economie. We verlaten onze quasi-goddelijke positie, waarbij we de aarde met al haar levende wezens slechts voor eigen doelen inzetten: we begrijpen immers dat we zelf onderdeel van de natuur vormen. Dat zal een andere levensstijl vergen en zelfs de bereidheid om elementen van ons luxueuze leven op te offeren. Behalve deze fysieke vorm bepleit ik een vorm van sociale duurzaamheid, gericht op een betere balans tussen moraal en macht. We betrekken morele overwegingen nadrukkelijk bij vragen op sociaal en politiek gebied. Dat heft de verschillen in macht of rijkdom nog niet op, maar de sociale bovenlaag zou wel twee veranderingen kunnen nastreven. Ze moet krachtiger ijveren voor gerechtigheid, wetende dat mensen geen losse individuen zijn maar een gemeenschap vormen. Verder moet ze bevorderen dat leiders en volgelingen een serieus gesprek voeren, wetende dat moeilijke besluiten altijd om een dialoog vragen. Tot slot bepleit ik culturele duurzaamheid die op een betere balans van innovatie en traditie mikt. We moeten weloverwogen omgaan met de waarheden en waarden die door eerdere generaties werden aangereikt. Cultuur is het bewaren, doorgeven en ontwikkelen van dat erfgoed – niet het afbreken ervan in de illusie dat je zelf alles beter weet.

 

Het spreekt voor zich dat een dergelijke agenda van duurzaamheid in drievoud niet zomaar te realiseren is. Daarom wil ik ook iets zeggen over de dynamiek die ons publieke leven kenmerkt en die in de nabije toekomst misschien nog sterker wordt. Zij ontstaat doordat moderne organisaties kiezen voor de korte termijn en een steeds grotere schaal, terwijl de hiervoor besproken problematiek juist aandacht voor de lange termijn en een kleinere schaal vereist.

 

Wat betreft de ruimtelijke schaal: het lijkt alsof globalisering en lokalisering elkaar uitsluiten maar in werkelijkheid gaan ze hand in hand. De daaruit voortvloeiende dilemma’s los je niet op door één van beide kanten te kiezen. Er is meer realisme nodig in die zin dat we oog krijgen voor groepen die in negatieve zin door globalisering geraakt worden, voor de lokale uitwerking van nationaal beleid, voor de werkelijke effecten van regels die met de beste bedoelingen zijn opgesteld. Dat vergt een andere houding van bestuurders en vooral een meer dialectische denkwijze, waarbij men het dilemma van lokaal versus globaal, doel versus middel of bijzonder versus algemeen belang in politieke zin te boven komt. Denken in termen van wisselwerking en wederkerigheid kan daarbij helpen.

 

Ter illustratie daarvan volgt nu een laatste video, gemaakt op 20 januari 2022 aan de kust bij Castricum. Ze verbeeldt dat wij mensen – net als de getoonde watervogels – alleen kunnen overleven door gebruik te maken van de goede en kwade kansen die een onophoudelijk wisselende geschiedenis ons biedt.



Behalve in ruimtelijke zin dienen zich ook in temporele zin dilemma’s aan. Het lijkt alsof korte en lange termijn, versnellen en vertragen innovatie en traditie elkaar uitsluiten maar in werkelijkheid gaan ook die processen hand in hand. Eens te meer geldt dat de keuze voor één van beide kanten niets zal oplossen. We zouden baat hebben bij meer historisch besef door afstand te nemen van denkschema’s zoals voortuitgang versus verval. In plaats daarvan moeten we onze geschiedenis begrijpen als een proces waarbij de realisatie van eeuwige idealen weliswaar tijd vraagt, maar zonder dat aan een bepaald tempo of een specifieke termijn te koppelen. Ook dat vergt een meer dialectische denkwijze, waarbij politici het dilemma van eeuwig versus onmiddellijk, verleden versus toekomst of vooruitgang versus neergang achter zich laten. En ook hier acht ik begrippen als wisselwerking, weerklank en wederkerigheid behulpzaam. ‘Waarom we anders over onszelf moeten nadenken’ is daarmee een vraag die behalve een filosofische, op termijn ook een politieke strekking heeft.



  1. Waarom ik erg dankbaar ben


Nog even terug naar dat ene riet. Toen ik bij Tilburg University afscheid nam als hoogleraar maatschappelijke bestuurskunde, kon ik niet dromen dat de volgende tien jaar zo productief en plezierig zouden zijn. Ik vroeg me zelfs af wat ik met alle verzamelde inzichten en ervaringen moest doen. Gelukkig kwam al snel de vraag of ik bij het juist opgerichte Centrum Ethos wilde werken. Daar kon ik als gasthoogleraar wijsbegeerte aan de slag. Het betekende een terugkeer naar mijn oude stiel, aangezien ik in Nijmegen tot filosoof ben opgeleid.

 

Bij Ethos besteedde ik veel tijd aan het college Lijnen van een filosofische bestuurskunde, een vak dat zich op het grensgebied van wijsgerige reflectie en sociaalwetenschappelijk onderzoek bewoog. Zo kon ik samen met studenten over de uitkomsten van mijn eerdere studies nadenken. Dat deden we vaak en hartstochtelijk, ook omdat de opleiding kleinschalig was, terwijl de studenten zeer gemotiveerd waren. Dit vak diende als laboratorium voor een groot project dat ik even later opzette en dat zijn neerslag kreeg in De actualiteit van het archaïsche. Ik ben mijn studenten zeer erkentelijk voor de aandacht die ze bij het college opbrachten en de vaak scherpzinnige papers die ze ter afronding van dat vak schreven. Daarvan heb ik veel geleerd.


Maar ik leerde evengoed van andere vakken, met name van het Filosofisch Actueel Gesprek, waarbij stafleden en studenten over urgente kwesties van gedachten wisselen. Ik dank Haroon Sheikh, Emanuel Rutten, Mark Wildschut en Jelle van Baardewijk nadrukkelijk voor de wijze waarop ze mijn denken al die jaren hebben verrijkt. Deze dank geldt a fortiori voor mijn meest nabije collegae Ad Verbrugge en Govert Buijs. Ze zetten de filosoof in mij weer aan het werk en wekten bovendien mijn belangstelling voor denkers die ik eerder onnadenkend had verworpen.

 

Het riet is nog altijd buigzaam en denkt voortdurend na, maar ik koester het besef dat we dit in een mooi gezelschap konden doen. Dus laat die stormwinden maar komen – het duurt nog even voordat ze ons omver blazen.

 

Ik heb gezegd.


 
 
 

Comments


bottom of page